De kale bosmier (Formica polyctena) is algemeen op de zandgronden en ontbreekt in het binnenland alleen in weide- en poldergebieden. Langs de kust is de soort wat minder wijd verspreid dan de behaarde bosmier en hij ontbreekt op enkele Waddeneilanden.
Bij de kale bosmier vinden paringen relatief vaak vlakbij het nest plaats, waarna de bevruchte koninginnen weer in het oudernest opgenomen kunnen worden. Zo zijn er vaak meerdere koninginnen in een nest aanwezig die daardoor flink kan groeien. Als er te veel werksters in een nest zijn, volgen nestafsplitsingen. De kale bosmier heeft dus vaak meerdere koepelnesten vlak naast elkaar liggen. In het veld zijn dergelijke series goed te vinden (bv. langs een bospad of bosrand), en er is te zien dat daartussen druk verkeer van werksters bestaat. Deze nestkoepels vormen dus één grote kolonie.
De kale bosmier lijkt op de behaarde bosmier en er komen populaties voor met mieren die kenmerken van beide soorten hebben. Deze worden doorgaans als hybride populaties beschouwd, maar mogelijk zijn beide ‘soorten’ de uitersten van één zeer variabele soort. De werksters van de kale bosmier zijn vrij grote mieren (4-9 mm lang), tweekleurig, met een deels roodbruine en deels donkere bovenkop, donker achterlijf en daartussen een roodbruin borststuk en schub. De kop heeft (recht van voren gezien) een rechte achterrand zonder opvallende, staande haren. Het voorste deel van het borststuk is op de bovenzijde niet of nauwelijks bedekt met staande haren. Meer informatie over de kale bosmier is op het Soortenregister te vinden.