Zwartrugbosmier

De zwartrugbosmier (Formica pratensis) is algemeen op de zandgronden in het binnenland en ontbreekt langs de kust en op de Waddeneilanden, met uitzondering van Schiermonnikoog. De kolonieopbouw van zwartrugbosmier kan uit allerlei vormen bestaan. Nesten worden doorgaans bewoond door één koningin. Sommige nesten hebben meerdere koninginnen en ook nestafsplitsingen waarbij grote kolonies met meerdere nestbulten ontstaan komen voor. 

De werksters van de zwartrugbosmier zijn vrij grote mieren (4-­9 mm lang), tweekleurig, met een deels roodbruine en deels donkere bovenkop, donker achterlijf en daartussen een roodbruin borststuk en schub. Boven op het borststuk bevindt zich bijna altijd een opvallende en duidelijk begrensde zwarte vlek. De kop heeft (recht van voren gezien) een rechte achterrand met veel staande haren. Ook het borststuk heeft op de bovenzijde veel staande haren. De nestkoepels zijn meestal veel platter dan bij de behaarde en kale bosmier. Vaak is het nest een vlakke bult, gelegen in een brede, vlakke krater met weer iets opgehoogde randen. Meer informatie over de zwartrugbosmier is te vinden op het Soortenregister.